TERUGKEER NAAR DE DISTELBUURT
December 2007, door Mevr. Snip-Douwma
Op de weg terug naar hun woning in de Distelbuurt namen zij de pont. Op die pont kwamen ze de lichamelijk gehandicapte zoon tegen van een NSB'er die ook in de Distelbuurt woonde. Die was totaal verbouwereerd de drie in levenden lijve te zien, want de wildste geruchten deden inmiddels de ronde in de wijk. Er ontstond een vinnig gesprek tussen moeder Douwma en de jongeman die iets zei van dat 'hij er niks mee te maken had'. Moeder Douwma zei daarop: 'Dat zullen we nog wel eens zien'. Bij aankomst van de boot zagen zij dat daar kruidenier Beijer stond te wachten. Toen hij het drietal zag, zakte hij welhaast door de knieen van verbazing, want ook hij had niet verwacht de familie Douwma ooit weer terug te zien. De inval in de nacht van 15 op 16 augustus 1944 had tot de wildste verhalen geleid. Omdat de inval in spertijd had plaatsgevonden was er niemand op straat, misschien dat er een buur door een kiertje tussen de gordijnen iets had kunnen zien. De ambulance die het stoffelijk overschot van Ome Henk meegenomen was wel waargenomen door buurtbewoners, maar er gingen ook verhalen dat de broer van mevrouw Snip zou zijn omgekomen tijdens schermutselingen. Bovendien was tot op dat moment niets meer vernomen van de familie Douwma. Na van zijn verbazing te zijn bekomen liep de kruidenier, die ongeveer tot halverwege de oorlog een zaak had aan het Distelplein (waar ook onder meer een melkboer, een sigarenzaak en een kapper waren gevestigd), mee naar de woning van de familie.
Op verzoek van de buren waren, waarschijnlijk door politie, luiken en deuren dichtgetimmerd. Dat hield verband met diefstallen uit de woning, onder anderen door buren. Niemand verwachtte de familie eigenlijk nog terug. De buurman had de trapnaaimachine weg gehaald, in die tijd een heel waardevol apparaat. Hij kwam na terugkeer van de familie Douwma zelf melden dat hij het apparaat had meegenomen. Mevrouw Snip herinnert zich niet goed meer of de voor- of achterdeur moest worden open gebroken, maar gaat ervan uit dat o.a. buurman-kruidenier Beijer heeft geholpen, samen met broer Piet.
Bijna al het gereedschap van vader Douwma bleek gestolen, ook door een buurman. Piet Douwma had in bijna al zijn gereedschap zijn initialen gekerfd. Mevrouw Snip kwam er achter dat een buurman wel heel veel gereedschap had waaruit de naam was verwijderd, ,,maar bewijzen kun je dat natuurlijk niet.'' De stecilmachine was verdwenen, maar de typemachine waarop Ome Henk zijn verhalen had getypt voor De Waarheid stond er nog. De familie Douwma wist niet beter dan dat de Landwacht de stencilmachine in beslag had genomen. Pas later vernamen zij dat Ome Sjors een rol had gespeeld in het 'veilig stellen' van de stencilmachine. Ome Sjors had de familie in de loop van de oorlog leren kennen. Hij was werkzaam bij het Gemeentelijk Energie Bedrijf en beschikte omdat hij storingsdienst had over een auto. En met die auto kon hij zich over grote afstand - ook buiten spertijd - in en rondom Amsterdam voor het bedrijf bewegen. Maar hij was ook lid van een verzetsgroep, voor zover mevrouw Snip herinnert was dat een andere groep, mogelijk meer koningsgezinden, een verzetsgroep van Trouw. Van die verzetsgroep bevond zich nog een pistool in de woning die op dezelfde plek was verborgen als de stencilmachine, namelijk in een onopvallend kleiner kastje achter de kast onder de trap.
VERZETSGROEP OME SJORS
De verzetsgroep van Ome Sjors was ervan op de hoogte dat dat pistool nog in de woning kon zijn. Naar mevrouw Snip later vernam heeft Ome Sjors met mede-verzetssrijders een paar dagen na de inval, verkleed in Duitse uniformen, het pistool en de stencilmachine uit de woning gehaald. Die stencilmachine heeft elders weer dienst gedaan gedurende de rest van de oorlog. Dat verhaal hoorde zij van Ome Sjors. Het contact met Ome Sjors was heel voorzichtig ontstaan. Zo ging dat in die jaren. Iedereen hield zich zoveel mogelijk op de vlakte, op de hoede voor spionnen en verraders. Na een periode van voorzichtig aftasten, bleek dus ook Ome Sjors in een verzetsgroep te zitten. Ome Sjors was in ieder geval verbonden aan het verzet zoals dat uit Londen via onder meer codeberichten op Radio Oranje werd gestuurd. Zo was hij op de hoogte van droppings door Engelse vliegtuigen, onder meer in de buurt van Zundertdorp (ook Amsterdam Noord). Hij reed daar dan met zijn bedrijfswagen naar toe, onder meer om een keer onderdelen van stenguns op te halen.
OVERHAAST VERTREK LANDWACHT
De Landwachters die de woning van de familie in de nacht van 15 op 16 augustus waren binnen gevallen, waren na de moord op onderduiker Israel (Ome Henk van de Zande) kennelijk zo geschrokken dat zij de woning - nadat het lichaam van Ome Henk was afgevoerd - halsoverkop hebben verlaten. In ieder geval is het huis niet goed doorzocht. De munitie van het pistool was nog aanwezig. De patronen lagen in de (uittrekbare) naaidoos. Belangrijke brieven en kopij voor De Waarheid die nog moest worden verwerkt, lagen in een lade van het dressoir. De brandbom lag nog boven in de kast op de slaapkamer. Van haar broer hoorde mevrouw Snip toen pas dat een Landwachter met een geweer met bajonet in het plafond aan het prikken was geweest om te controleren of daar wellicht iets te vinden was. Die zelfgemaakte brandbom was heel kwetsbaar. Het 'ontstekingsmechanisme' was niet meer dan een spijker. Door die te verwijderen zou de bom ontbranden. Door het steken van de bajonet door het plafond bestond ook het risico dat de spijker per ongeluk zou worden geraakt. Mevrouw Snip herinnert zich de bom nog goed. Het was een vierkant doosje van circa 20 bij 20 centimeter en 10 centimeter hoog. Het was grijs gekleurd, op asbest gelijkend. Zij zag bij terugkeer in de woning de brandbom voor het eerst.
En ook het adressenboekje dat Piet en mevrouw Snip op de valreep nog onderin de tentzak hadden verborgen was er nog. En al deze spullen zijn voor zover mogelijk verbrand of vernietigd in de rioolput in de achtertuin van de woning. Waarschijnlijk door broer Piet en kruidenier Beijer. Die achtertuin was trouwens niet veel groter dan de breedte van de gevel en circa 3 meter diep. Er stond een schutting omheen van circa een meter hoog, waarop broer Piet onder meer een boerderij had geschilderd. Vader Douwma had de achtertuin verhard door er een cementen vloer te storten. Buren konden gemakkelijk bij elkaar komen door over de tussenhekjes heen te stappen. Dat gold ook voor kruidenier Beijer die slechts een paar huizen verder op woonde. Hoewel buren een deel van de huisraad hadden gestolen, werden er die avond tal van enveloppen met briefjes, en soms met geld, door de brievenbus gegooid.
Die nacht werd niet thuis geslapen maar bij een buurvrouw, mevrouw Jans Ros. De volgende dag vond moeder Douwma het raadzamer om toch onder te duiken. Een paar dagen was de familie toen onderdak bij de zuster van mevrouw Douwma aan de Tweede Tuindwarsstraat. Een paar dagen later werd mevrouw Snip weggebracht naar een zuster van haar vader in Zaandam. Moeder en broer doken onder bij een zuster van mevrouw Van 't Hek-Visser (getrouwd met papierleverancier W. van 't Hek, woonde aan de Distelweg) aan de Soerabajastraat in Amsterdam-Oost. Mevrouw Snip is daar ook nog kort geweest. Vervolgens koos het gezin toch voor terugkeer naar de Distelvoorstraat 24.